
Jurisprudentie
AA6270
Datum uitspraak2000-03-30
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/3216
Statusgepubliceerd
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsZwolle
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 00/3216
Statusgepubliceerd
Uitspraak
ARRONDISSEMENTSRECHTBANK TE 's-GRAVENHAGE
Zittingsplaats Zwolle
Vreemdelingenkamer
regnr.: Awb 00/3216 VRWET Z CM
uitspraak: 30 maart 2000
U I T S P R A A K
op het beroep tegen de bewaring op grond van artikel 26 van de Vreemdelingenwet, toegepast ten aanzien van de vreemdeling genaamd althans zich noemende:
A,
geboren op [...] 1974 te B,
nationaliteit Algerijnse,
thans verblijvende in het Huis van Bewaring te Ter Apel.
Namens de vreemdeling heeft mr. P.L.E.M. Krauth, advocaat te Zwolle, op 16 maart 2000 beroep ingesteld tegen het voortduren van de bewaring, bevolen op 2 september 1999 en naast de opheffing van de bewaring verzocht om
schadevergoeding.
Met de vreemdeling is mr. Krauth voornoemd, op 28 maart 2000 ter zitting verschenen.
Namens de Staatssecretaris van Justitie is de heer A.H. Straatman, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst te Zwolle, verschenen. Verweerder heeft de rechtbank verzocht de bewaring niet op te heffen en het verzoek om
schadevergoeding af te wijzen.
Rechtsoverwegingen
Het bevel tot bewaring van 2 september 1999 is gegeven nu de uitzetting van de vreemdeling is gelast en omdat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert, zoals nader in het bevel aangegeven (artikel 26, eerste
lid, aanhef en onder a, Vw).
Bij uitspraak van 29 december 1999 heeft de rechtbank (het voortduren van) de bewaring niet onrechtmatig geoordeeld. Derhalve is thans uitsluitend de rechtsvraag aan de orde of sedert genoemde uitspraak nog zicht op uitzetting
bestaat.
Voldoende is gebleken dat de gronden voor de bewaring nog steeds bestaan. In de persoonlijke omstandigheden van de vreemdeling, zoals deze uit de stukken en het verhoor naar voren zijn gekomen, zijn geen redenen gelegen om de
bewaring op te heffen.
De vrees is gerechtvaardigd dat de vreemdeling, wiens identiteit niet vaststaat en die geen vaste woon- of verblijfplaats hier te lande heeft, indien in vrijheid gesteld, zich aan de reeds gelaste uitzetting zal onttrekken. De
rechtbank laat daarbij wegen dat de vreemdeling illegaal in Nederland verblijft en weigert zijn medewerking te verlenen aan het onderzoek ter vaststelling van zijn identiteit en nationaliteit. Hij weigerde expliciet te willen
terugkeren naar het gestelde land van herkomst, Algerije en weigert documenten vanuit Algerije naar Nederland te laten sturen.
De bewaring is een tijdelijke maatregel, bedoeld om de last tot uitzetting te effectueren. Hoewel de bewaring reeds ruim zes maanden heeft geduurd, bestaat nog zicht op vaststelling van de identiteit van de vreemdeling en afgifte
van een laissez-passer, hetgeen kan leiden tot daadwerkelijke uitzetting. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vreemdeling niet de vereiste medewerking verschaft, hetgeen zijn rechtsplicht is. Gelet echter op de duur van
de bij Algerije en Marokko in behandeling zijnde aanvragen om afgifte van een laissez-passer, bestaat ambtshalve aanleiding de duur van de bewaring te limiteren. De rechtbank is van oordeel dat de bewaring niet langer voort mag
duren dan tot uiterlijk 1 mei 2000.
Dit brengt mee dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de bewaring niet in strijd is met de Vreemdelingenwet noch bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid ongerechtvaardigd is.
Het beroep dient ongegrond te worden verklaard. Daarom dient het verzoek om schadevergoeding te worden afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat verweerder de bewaring uiterlijk op 1 mei 2000 moet hebben opgeheven;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Aldus gewezen door mr. L.M. Rijksen, in tegenwoordigheid van M.G. den Ambtman als griffier en in het openbaar uitgesproken op 30 maart 2000
Tegen deze uitspraak staat hoger beroep open bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, voorzover het betreft de beslissing inzake schadevergoeding. De Officier van Justitie kan binnen veertien dagen na de uitspraak hoger beroep
instellen door het indienen van een verklaring als bedoeld in artikel 449 en 451a Wetboek van Strafvordering bij de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage, zittingsplaats Zwolle.
Afschrift verzonden: 30 maart 2000